Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Jakob zond boden uit [3]voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land [4]Seir, de landstreek van [5]Edom. 3. Dat is, voor zijn aankomst, of eer hij daar komen zou, te weten, om den weg te bereiden tot de gunst zijns broeders. Dergelijke manier van spreken hebben wij Mal.3:1; Matth.11:10; Luk.9:52; en Luk.10:1. 4. Zie boven, hfdst.14 vs.6. 5. Het landschap Idumea, aan het zuidelijke einde van Judea palende, hebbende zijn naam van Ezau, die ook Edom genoemd wordt, boven, hfdst.25 vs.30, en nu woonde in dit land, onder, hfdst.36 vs.8, hebbende de vroegere inwoners, te weten de Horieten, daaruit verdreven, Deut.2:12,22.